SEIA: verder kijken dan stikstof alléén
door Annemariet van der Hout
Het landelijk gebied staat aan de vooravond van grote opgaven. Een sociaaleconomische impactanalyse (SEIA) biedt – door de bril van brede welvaart – inzicht in de impact van de transitie van het landelijk gebied. Welke kansen biedt de transitie? En welke belemmeringen, zorgen en risico’s?
De (noodzakelijke) verbetering van natuur en de waterkwaliteit en de noodzaak van klimaatadaptatie vormden het startschot voor de transitie van het landelijk gebied. Via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) werken de provincies momenteel, samen met hun gebiedspartners, hun programma’s voor de gewenste verbetering uit. Onderdeel van deze programma’s is een zogenoemde sociaaleconomische impactanalyse (SEIA). Het doel van deze analyse is om verder te kijken dan stikstof alléén en een breder perspectief op de transitie van het landelijk gebied te bieden.
De blik van brede welvaart helpt daarbij om een inschatting te maken van de impact van het geheel aan maatregelen. Dat doen we door de kwaliteit van de fysieke en sociale leefomgeving én de kwaliteit van leven voor de agrariërs en de inwoners in beeld te brengen. Met deze uitkomsten kan vervolgens bepaald worden welke ontwikkelingen (on)gewenst zijn en aanvullend beleid behoeven, en welke randvoorwaarden nodig zijn om de transitie te laten slagen.
Hoe ziet de transitie eruit?
De maatregelen uit de provinciale programma’s gaan over het herstel van natuur, maar ook over de vermindering van stikstof en verbetering van de waterkwaliteit. Dat heeft gevolgen voor de agrarische bedrijfsvoering. Verwacht wordt dat een deel van de agrariërs kiest voor extensivering (door bijvoorbeeld minder dieren te houden). Een ander deel zal investeren in innovatieve technieken om emissies te reduceren. Ook zal een aantal agrariërs stoppen met het bedrijf.
“Natuurherstel en natuurinclusieve vormen van landbouw dragen bij aan de tevredenheid met de woonomgeving en bieden tegelijkertijd kansen voor recreatie.”
Welke kansen biedt de transitie voor inwoners, agrariërs en natuur?
De noodzakelijke verbetering van natuur en waterkwaliteit en de noodzaak van klimaatadaptatie vormen het startpunt voor de transitie van het landelijk gebied. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatregelen leiden tot positieve effecten op de fysieke leefomgevingsaspecten van brede welvaart. De positieve impact op deze thema’s werkt bovendien door op andere brede-welvaartsthema’s. De analyse laat zien dat de transitie niet alleen gaat over stikstof en de instandhouding van biodiversiteit; het gaat nadrukkelijk ook om de kwaliteit van leven en de sociale leefomgeving.
Transitie zorgt voor positieve impact op gezondheid en wonen
De positieve impact op het milieu draagt op verschillende manieren bij aan de gezondheid en aan onze woonomgeving. Zo leidt fijnstof tot allerlei negatieve effecten op de gezondheid zoals COPD, astma, maar ook bijvoorbeeld hart- en vaatziekten en longkanker. De vermindering van fijnstof, als resultaat van stoppende veehouders, zorgt daarmee ook voor positieve effecten op de gezondheid van alle inwoners, dus ook die van agrariërs. Positieve effecten op de gezondheid zijn ook het gevolg van een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen; bijvoorbeeld doordat tuin- en akkerbouwers overstappen naar biologische en/of natuurinclusieve landbouw, of doordat ze precisietechnieken gaan toepassen. De woonbeleving gaat er verder op vooruit doordat de ervaren geuroverlast door mest vermindert.
Naast de verschillende maatregelen die de agrarische sector treft, wordt ook ingezet op natuurherstel. Dit herstel en natuurinclusieve vormen van landbouw, dragen bij aan de tevredenheid met de woonomgeving en bieden tegelijkertijd kansen voor recreatie. Een mooi voorbeeld hiervoor is het landschapsherstelproject Ooijpolder nabij Nijmegen. Daarbij is gekozen voor een combinatie van herstel en aanleg van verschillende landschapselementen, zoals heggen en bloemrijke slootranden. Tegelijkertijd is daarmee een groot wandelnetwerk ontsloten.
“De regelingen voor natuurinclusieve landbouw zijn niet toereikend voor een sluitend verdienmodel, en investeringen voor innovatieve technieken in de veehouderij verdienen zich niet terug.”
Zorgen voor agrariër en regio
Zorgt deze transitie dan louter voor positieve effecten? Nee, zeker niet. De agrarische sector gaat aanzienlijk veranderen en dat brengt verschillende negatieve effecten met zich mee.
Achteruitgang welbevinden en materiële welvaart
Voor de stoppende veehouder gaat op korte termijn het welbevinden (de tevredenheid met het leven) achteruit. Het stoppen met het bedrijf is geen gemakkelijke keuze en kan zorgen voor stress, het gevoel van falen en ook rouw.
De agrariërs die doorgaan met hun bedrijf, ondervinden vaak een negatieve impact op hun materiële welvaart. Veehouders kiezen bijvoorbeeld voor vermindering van emissies door innovatieve technieken aan te schaffen, of door om te schakelen naar een biologische bedrijfsvoering. De investeringen in innovatieve technieken zijn aanzienlijk en worden niet terugverdiend, aangezien ze niet bijdragen aan een hogere opbrengst.
Dat is anders voor de tuin- en akkerbouw, waar het toepassen van precisietechnieken zorgt voor een vermindering in gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen én resulteert in een hogere gewasopbrengst. Voor natuurinclusieve landbouw moeten verschillende investeringen worden gedaan, zoals het aanleggen van landschapselementen. Voor de investeringen zijn subsidies vanuit de overheid beschikbaar, maar deze zijn niet voldoende om het verlies aan inkomen te compenseren.
De effecten zijn het grootste voor de agrariër zelf, maar beïnvloeden ook de toeleveranciers en afnemers (de eerste schil). Vanzelfsprekend kopen agrariërs die stoppen niets meer in en produceren ze niets. Ook andere vormen van extensiveren zorgen voor vermindering van de productie. Dat vertaalt zich in een afname van het aantal banen in de eerste schil. Deze doorvertaling zet echter niet door in de rest van de keten. Supermarkten zijn bijvoorbeeld in staat om producten van elders te importeren of andere producten te bieden.
Belemmeringen en risico's voor het slagen van de transitie
Dalend of juist stijgend vertrouwen in de overheid?
De transitie en de daarmee gepaard gaande (financiële) onzekerheden over de toekomst, kunnen zorgen voor een afname in het vertrouwen in de overheid. Dit afnemende vertrouwen kan met de juiste keuzes verzacht worden. Het scheppen van duidelijkheid (bijvoorbeeld via de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderij) zorgt ervoor dat het vertrouwen niet verder daalt en mogelijk herstelt.
Zorgen om de leefbaarheid op het platteland
De provincies hebben zorgen over de leefbaarheid in dorpen. Het effect van de transitie van het landelijk gebied op de leefbaarheid van het platteland is echter gering. Het voorzieningenniveau, een belangrijke pijler voor leefbaarheid, is namelijk afhankelijk van (nationale) beleidskeuzes. Investeringen, het verlenen van vergunningen en keuzes rondom bijvoorbeeld het busvervoer, zijn bepalender voor het voorzieningenniveau en daarmee voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. In gebiedsprocessen kan er echter wel aandacht zijn voor lokale behoeften en wensen.
Belemmeringen voor het slagen van de transitie
De regelingen voor natuurinclusieve landbouw zijn niet toereikend voor een sluitend verdienmodel, en investeringen voor innovatieve technieken in de veehouderij verdienen zich niet terug. En dat terwijl op beide sporen wel wordt ingezet door provincies. Zolang de transitie gebaseerd is op vrijwilligheid, komen zeer waarschijnlijk niet voldoende agrariërs in beweging. Overheden zullen dus keuzes moeten maken. Dat kan enerzijds door bijvoorbeeld stimuleringsregelingen, of door randvoorwaarden op te stellen voor wat wel en niet meer kan. Vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Annemariet van der Hout MSc
Annemariet studeerde HBO Milieutechnologie (2001), volgde een Master Molecular Life Sciences (2018) en werkt sinds 2022 als senior-onderzoeker bij Het PON & Telos. Ze is nauw betrokken bij de Sociaaleconomische impactanalyses om de impact op de transitie van het landelijk gebied te bepalen.